Gedichten van een dichter over een andere dichter zijn een vrij recent verschijnsel. Uit onze oudste literatuur, uit de middel-eeuwen, is vrijwel niet bekend en uit de renaissance (16de en 17de eeuw) niet veel. Met name de leden van de Muiderkring - zoals Hooft, Huygens, Tesselschade en Vondel - schreven veel aan elkaar, zowel in proza als in verzen, en daardoor ook nogal eens óver elkaar. En aan het eind van de vorige eeuw werd er ook tussen de Tachtigers wel in dichtvorm gecommuniceerd. Maar er is nooit zo uitvoerig over kunstbroeders gedicht als in de 20ste eeuw. En zo uiteenlopend, zowel in inhoud - van graf-schrift en In Memoriom tot rijmkritiek en van spotschrift of he-keldicht tot lofzang - als in vorm.
(...)
Sommige dichters (Marsman, Achterberg, Van Nijlen) hebben meer over kunstbroeders gedicht dan men misschien zou ver-wachten, andere (Slauerhoff, Vestdijk, Du Perron) juist min-
der. Er zijn er drie die zich meer dan incidenteel over collega-dichters hebben uitgelaten. Hendrik de Vries schreef onder meer rijmkritieken, waarvan hier twee voorbeelden zijn opgenomen. Jan Kal portretteerde zoveel auteurs in sonnetten, dat hij daarmee tenslotte een hele bundel vulde.
De derde, Willem Kloos, is de enige die fel formuleert zonder ook relativeringsvermogen te laten meeklinken. Kloos was, toen zijn vriendschap met Perk en later die met Verwey niet aan zijn homosexuele verwachtingen hadden voldaan, in een diepe geestelijke crisis geraakt, die jaren zou duren. In die periode schreef hij een groot aantal sonnetten waarin hij zijn vrienden en ex-redactiegenoten van De Nieuwe Gids op grove wijze aan-viel. (...)
Deze bloemlezing is chronologisch geordend op onderwerp, dat wil zeggen naar het geboortejaar van de dichter(es) die het on-derwerp of mikpunt van een vers is; (...)