Schrijver M.D. Teenstra (1795-1864) die hier zo vriendelijk en beminnelijk over de wereld van de kinderen en hun spelen schrijft, betoont zich ook in dit werk een liefdevol toeschouwer, Maar hij schroomt niet tevens de ernstige kant van de zaak te benaderen en, naar de gewoonte van zijn tijd, belerend de lezer toe te spreken. Hij was dan ook typisch een man van het 'Nut van het Algemeen', zoals dat in zijn tijd reilde en zeilde, een man die meer dan de gewone burger uit de vorige eeuw oog had voor het kind. Men zegt dat de beroemde filosoof en staats- denker J.J. Rousseau, uit het einde van de 18e eeuw, als eerste de ogen van de mensen hiervoor opende; M.D. Teenstra toont zich een dankbare leerling die de kinderen niet als te kleine volwassenen beschouwt maar zelf het kind met de kinderen mee wil zijn: De kinderwereld, ernst en luim, ontleend uit de spelen van kleine en grote kinderen door hunnen speelmakker, zoals hij in de titel van zijn geschrift zet.
Veel spelen van het jonge volkje stelt de schrijver aan de orde; een heruitgave van zijn werk ruim honderd jaar later is alleen al interessant om na te gaan wat wij ons er nog van herinneren: wat speelden we zelf, wat onze kinderen, wat de speelmakkers van onze Teenstra.
Sneeuwballen is bekend, alleen jammer voor de enthousiastelingen in deze sport dat de winters van de laatste jaren zo zacht zijn (en de zomers zo koud). Blindemannetje, bokjespringen, op stelten lopen, tikhonken, kerkje houden, het is ook nu bekend maar lijkt toch minder gedaan dan vroeger: televisie misschien, huiswerk van school, pessimisten zeggen dat de kinderen helemaal niet meer spelen. Of hebben de mensen als ze zelf ouder worden, geen oog meer voor de kinderen en hun spel omdat ze te zeer verdiept zijn in hun eigen, ernstige bezigheden? Poppenspelen zijn bekend — willen de dolle mina's er een eind aan maken —, vlieger oplaten zien we nog geregeld op het strand, hengelen mag (mits met vergunning), vogelnestjes uit- halen — ook een spel volgens onze schrijver — mag niet. Maar wat weten we van boerebakjen, bikkelen, kooten, hoepelen (nog bekend maar ook gedaan?), tollen, wipwappen, koekhakken en stoetsnijden.hanepikken, kegelen, kolven, maliën, knik- keren (zie hoepelen)? In meer bekende omgeving zijn we met de winteravond-spelen, als Teenstra het nobele ganzeborden noemt, uilenborden, domineren, schaken, dammen, kaarten en zelf , het zogenaamde na-nutsfeest; een mooi feest, dat laatste, maar niet direct duidelijk waar het uit bestaat als de schrijver het zijn publiek niet meedeelde.