Plotseling, zonder enig gerucht, verscheen voor het geopende raam aan het voeteneinde van mijn bed een donkere gestalte, flauw afgetekend tegen de zwak verlichte rechthoek. Hij leek kolossaal van afmetingen, breed en vormeloos, eerder een figuur uit een nachtmerrie dan een werkelijke verschijning. Wat aan deze donkere gestalte iets bijzonder schrikwekkends gaf waren een paar geelgroene ogen die onze kamer inkeken.
Een ogenblik lag ik verstijfd van schrik. Toen uitte ik een kreet en sprong uit bed. Ook G.G. was wakker geworden.
'Daar, daar,' riep ik en wees naar het raam. Maar de gestalte was niet meer te zien. Even geruisloos als hij gekomen was, was hij verdwenen...